31174 |
smidsknecht |
smidseknecht:
smetsknɛx (L271p Venlo)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31247 |
smidskolen |
vetkolen:
vętkǭlǝ (L271p Venlo)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31246 |
smidskolenschop |
kolenschup:
kǭlǝsxøp (L271p Venlo)
|
Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.]
II-11
|
31175 |
smidsvrouw |
smidsvrouw:
smidsvrouw (L271p Venlo)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
smoekele (L271p Venlo),
smŏĕkələ (L271p Venlo)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20493 |
smullen |
miechelen:
miegelle (L271p Venlo),
smikkelen:
smiekəle (L271p Venlo),
smikkele (L271p Venlo),
smikkelə (L271p Venlo),
smĭĕkele (L271p Venlo),
smullen:
smèùlle (L271p Venlo),
smölle (L271p Venlo),
smöllə (L271p Venlo),
zich begaden:
zich begaaie (L271p Venlo),
zich begààjə (L271p Venlo)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29118 |
snaar |
riem:
rēm (L271p Venlo)
|
Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3]
II-7
|
21552 |
snauwen |
afsnauwen:
aafsnauwe (L271p Venlo),
snauwen:
snauwe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
snauwə (L271p Venlo),
snibben:
snibbə (L271p Venlo)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
afsnauwen:
aafsnauwe (L271p Venlo),
grauwen:
grauwe (L271p Venlo),
grieken:
greeke (L271p Venlo),
snauwen:
snauwe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
snauwə (L271p Venlo),
snibben:
snibbə (L271p Venlo)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
snavel:
snavel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
snáável (L271p Venlo)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|