21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
sneuvələ (L271p Venlo)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] || sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
krombekken:
WLD
krómbèk (L271p Venlo),
krômbekke (L271p Venlo),
snijbonen:
snieboeën (L271p Venlo),
snieboënen (L271p Venlo)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)] || snijboon
I-7
|
31293 |
snijbrander |
snijbrander:
snibrandǝr (L271p Venlo)
|
Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.]
II-11
|
30940 |
snijmes |
schilmes:
sxęlmɛts (L271p Venlo),
stelmes:
stęlmɛts (L271p Venlo),
trekmes:
trękmɛts (L271p Venlo)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
18134 |
snijwonde |
snee:
eine sneej (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
en snee‧j (L271p Venlo),
enne sneej (L271p Venlo),
enne sneej in de vinger (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
enne snee‧j (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
sneej (L271p Venlo),
unne sneej (L271p Venlo),
snijwonde:
sniewond (L271p Venlo),
sniĕwónt (L271p Venlo)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
beuken:
baöke (L271p Venlo),
bäöke (L271p Venlo),
krijten:
kriète (L271p Venlo),
snikken:
snikke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
snokken:
snoeke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
snotteren:
snóttere (L271p Venlo),
wenen:
wiene (L271p Venlo)
|
snikken || snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
24245 |
snip, algemeen |
snep:
snep (L271p Venlo)
|
snip
III-4-1
|
21450 |
snipper |
snipper:
snipper (L271p Venlo),
snippər (L271p Venlo)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
slokken:
sloeke (L271p Venlo),
snoepen:
snoepen (L271p Venlo)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20887 |
snoeper |
slokker:
sloeker (L271p Venlo)
|
snoeper
III-2-3
|