21284 |
vechten |
vechten:
vechte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
vechtə (L271p Venlo)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21800 |
vechten: een pak slaag geven |
een pak zwens geven:
ein pak zwens gaeve (L271p Venlo)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L271p Venlo),
vee:
vii̯ (L271p Venlo),
viǝ (L271p Venlo)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L271p Venlo)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
haldǝ (L271p Venlo)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buize (L271p Venlo),
buizə (L271p Venlo),
hijsen:
hijsə (L271p Venlo),
jeppen:
jeppe (L271p Venlo),
putteren:
pöttere (L271p Venlo),
schransen:
schràànsə (L271p Venlo),
zuipen:
zoèpe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
zōēpe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
zōēpə (L271p Venlo),
zū.pə (L271p Venlo),
zūpə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
(stevig) drinken || drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || stevig drinken || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vuël geld waerd (L271p Venlo)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
een kar te wijd:
Sub ker, kar.
een ker te wièd (L271p Venlo),
sloffer:
slóffers (L271p Venlo)
|
#NAME? || schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
boks voor een dikke:
ein boks veur einen dieke (L271p Venlo),
flodderboks:
flodderboks (L271p Venlo),
flodderbóks (L271p Venlo),
flodderbôks (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
slobboks:
sloebbóks (L271p Venlo),
veel te wijde boks:
ein vuuls te wieje boks (L271p Venlo)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || een broek voor een gezet figuur [N 59 (1973)] || een veel te wijde broek [N 59 (1973)] || slobbroek
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
gulzigaard:
gölzigéért (L271p Venlo),
schrokker:
schroeker (L271p Venlo),
slokkerd:
sloekerd (L271p Venlo),
veelvraat:
vūūlvráát (L271p Venlo),
vreetlap:
vréétlàp (L271p Venlo),
vreetzak:
vraetzak (L271p Venlo),
vreter:
vrètər (L271p Venlo),
zatvreter:
zatvraeter (L271p Venlo)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|