e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkbankonderstel onderstel: ondǝrstęl (Venlo) Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e] II-12
werkbij jonge bij: (mv)  joŋǝ bejǝ (Venlo), oude bij: (mv)  aldǝ bejǝ (Venlo) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkbijenbroed werksterbroed: węrkstǝrbrōt (Venlo) Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a] II-6
werkdaagse jas jas voor het werkendaags: eine jas veur ⁄t werkendaags (Venlo) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-1-3
werkdag werkendag: eine jas veur ⁄t werkendaags (Venlo), swerkendaagse kleier (Venlo, ... ), swerkendaagse kleijer (Venlo), swerkendaagse klyer (Venlo), ⁄s werkendaagse kleijer (Venlo) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-3-1
werken werken: vérkə (Venlo), werke (Venlo, ... ), werkə (Venlo), wɛrkə (Venlo) arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werken [RND] III-3-1
werken met de hamer hameren: hāmǝrǝ (Venlo) In het algemeen werken met een hamer, bijvoorbeeld om een spie aan te drijven of om een spijker in te slaan. [N 53, 152b; N 53, 152e; monogr.] II-12
werkkleren oude ploeten: verzamelnaam voor allerlei kledingstuken WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.  alde ploete (Venlo), poetskleren: poetskleier (Venlo), werkkleren: werkkleier (Venlo) De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)] III-1-3
werklustig dapper: dapper (Venlo), dàppər (Venlo), flink: flink (Venlo, ... ), onbevangen: onbevange (Venlo) niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)] III-1-4
werkplaats timmerwinkel: tømǝrweŋkǝl (Venlo) De werkruimte van een timmerman, en bij een groter timmerbedrijf waar meer afdelingen zijn, ook dat deel van het bedrijf waar de belangrijkste timmerwerkzaamheden worden verricht. Meer specialistische handelingen worden dan in andere ruimtes gedaan, zoals de zagerij, de freesafdeling, etc. [N 55, 176; N 55, 178d; monogr.] II-12