31997 |
werkbankonderstel |
onderstel:
ondǝrstęl (L271p Venlo)
|
Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e]
II-12
|
28401 |
werkbij |
jonge bij:
(mv)
joŋǝ bejǝ (L271p Venlo),
oude bij:
(mv)
aldǝ bejǝ (L271p Venlo)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
28484 |
werkbijenbroed |
werksterbroed:
węrkstǝrbrōt (L271p Venlo)
|
Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a]
II-6
|
18597 |
werkdaagse jas |
jas voor het werkendaags:
eine jas veur ⁄t werkendaags (L271p Venlo)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkendag:
eine jas veur ⁄t werkendaags (L271p Venlo),
swerkendaagse kleier (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
swerkendaagse kleijer (L271p Venlo),
swerkendaagse klyer (L271p Venlo),
⁄s werkendaagse kleijer (L271p Venlo)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
vérkə (L271p Venlo),
werke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
werkə (L271p Venlo),
wɛrkə (L271p Venlo)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
31952 |
werken met de hamer |
hameren:
hāmǝrǝ (L271p Venlo)
|
In het algemeen werken met een hamer, bijvoorbeeld om een spie aan te drijven of om een spijker in te slaan. [N 53, 152b; N 53, 152e; monogr.]
II-12
|
18574 |
werkkleren |
oude ploeten:
verzamelnaam voor allerlei kledingstuken WNT: ploet, waarschijnlijk een klanknabootsing met de bet. vod, lap, het meervoud is dan later schertsend gebezid voor kleeren. Verg. plod. // Ploeten (Limb.), kleedingstukken, schuerm. 491a.
alde ploete (L271p Venlo),
poetskleren:
poetskleier (L271p Venlo),
werkkleren:
werkkleier (L271p Venlo)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18915 |
werklustig |
dapper:
dapper (L271p Venlo),
dàppər (L271p Venlo),
flink:
flink (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
onbevangen:
onbevange (L271p Venlo)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27685 |
werkplaats |
timmerwinkel:
tømǝrweŋkǝl (L271p Venlo)
|
De werkruimte van een timmerman, en bij een groter timmerbedrijf waar meer afdelingen zijn, ook dat deel van het bedrijf waar de belangrijkste timmerwerkzaamheden worden verricht. Meer specialistische handelingen worden dan in andere ruimtes gedaan, zoals de zagerij, de freesafdeling, etc. [N 55, 176; N 55, 178d; monogr.]
II-12
|