31943 |
boorsel |
boorsel:
bǭrsǝl (L271p Venlo)
|
Het fijne houtstof dat tijdens het boren uit het boorgat te voorschijn komt. [N 53, 181; monogr.]
II-12
|
31944 |
boorvijl |
boorvijltje:
bǭrvilkǝ (L271p Venlo)
|
Vijl waarmee de snijdende delen van een boorijzer worden aangescherpt. Het blad van de boorvijl kan plat, driehoekig of rond zijn. Ronde vijltjes worden voor het slijpen van slangboren en lepelboren gebruikt. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in de paragraaf over het onderhoud van de zaag.' [N 53, 179]
II-12
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwaod (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kwaod zien (L271p Venlo),
kwaot (L271p Venlo),
kwoad (L271p Venlo),
vuil:
vōēl (L271p Venlo)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] || kwaad
III-1-4
|
33814 |
boosaardig paard |
kreng:
kreŋ (L271p Venlo)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
bōēət (L271p Venlo),
roeiboot(je):
roeiboêt (L271p Venlo),
zeilboot:
zeilboêt (L271p Venlo)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
telder (L271p Venlo),
einen telder soep: een bord soep Verklw. telderke
telder (L271p Venlo)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
telderrek:
telderrek (L271p Venlo)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31989 |
borderel |
houtlijst:
hǫltlīs (L271p Venlo)
|
Lijstje waarop de maten staan genoteerd, bijvoorbeeld wanneer hout met behulp van de smetlijn afgetekend moet worden. [N 53, 204c]
II-12
|
18785 |
borduren |
borduren:
bordure (L271p Venlo)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L271p Venlo)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|