25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
bundər (L271p Venlo),
hectare:
hectaar (L271p Venlo),
hèktaar (L271p Venlo),
(Oude boeren boender).
hectare (L271p Venlo)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
bunzing:
bunzing (L271p Venlo),
ulk:
ilk (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
illik (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 48 (1954)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
buren:
būūrə (L271p Venlo),
nabuur:
naober (L271p Venlo),
nabuurs:
naobərs (L271p Venlo)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
börgəmeistər (L271p Venlo),
burger:
börger (L271p Venlo)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32125 |
burijn |
v-beitel:
vēbęjtǝl (L271p Venlo)
|
Beitel waarvan het beitelblad bestaat uit twee rechte vlakken die een hoek vormen. De vouw zit bij deze beitel aan de buitenkant van de rechte vlakken van het blad. Het blad kan recht of gebogen zijn. De burijn wordt door de meubelmaker gebruikt om V-vormige groeven uit te steken. De wagenmaker brengt er het sierwerk mee aan op karren en wagens. Zie ook afb. 160. [N G, 27a; N 53, 45e]
II-12
|
21245 |
bus |
bus:
bus (L271p Venlo)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskroêt (L271p Venlo),
buskrōēt (L271p Venlo),
pulver (<lat.):
polfer (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
arenbos:
ǭrǝnbus (L271p Venlo),
krombos:
krǫmbus (L271p Venlo)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L271p Venlo),
bussel:
bøsǝl (L271p Venlo),
schoof:
sxǫu̯f (L271p Venlo)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
bustehouder:
buustenhalder (L271p Venlo)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|