23581 |
canon |
consecratie (<lat.):
consecrasie (L271p Venlo)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23643 |
canonborden |
canonborden:
canonborden (L271p Venlo)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuchon (L271p Venlo),
capuchón (L271p Venlo),
kapechon (L271p Venlo),
kap:
kap (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] || de capuchon [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carambool (L271p Venlo),
karamboͅl (L271p Venlo),
karbol:
karbol (L271p Venlo)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22534 |
carambole add. |
een punt maken (ww.):
punt gemak (L271p Venlo)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28594 |
carbollap |
carbollap:
carbollap (L271p Venlo)
|
Flanellen lap die vochtig is gemaakt in een oplossing van carbol en water. Het is een goed middel om de bijen te kalmeren, het nadeel van de lap is de stank. [N 63, 73d]
II-6
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte tand (L271p Venlo),
wolf:
wolf (L271p Venlo),
wòlləf (L271p Venlo)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
optocht:
optoch (L271p Venlo),
oͅptoͅx (L271p Venlo),
vastelavondsoptocht:
vastelaovesoptoch (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
castagnetten:
kastanjette (L271p Venlo),
kastanjeͅtə (L271p Venlo),
kleppers:
kleͅpərs (L271p Venlo)
|
De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
castreren:
castreren (L271p Venlo),
knijpen:
knīpǝ (L271p Venlo),
kwetsen:
kwɛtsǝ (L271p Venlo),
snijden:
snii̯ǝ (L271p Venlo)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|