e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flikflooien flikflooien: flikfloeië (Venlo), flikfloeëje (Venlo), muiken: cf. VD  moeke (Venlo) flikflooien [SGV (1914)] || vleien III-1-4
flink; flinke persoon een die van aanpakken weet: eine dae van aanpakke wet (Venlo), flink: flink (Venlo, ... ), vlot: vlot (Venlo) flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: fluum (Venlo), vlim (Venlo), gele, een -: ne gaele (Venlo), kliek: WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]  kleek (Venlo, ... ), kwalster: WNT: kwalster (III): fluim, rochel.  kwalkster (Venlo, ... ), kwalster (Venlo) fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] || opnemen om te wegen, om het gewicht te schatten [kwikke] [N 84 (1981)] III-1-2
fluimen uitspuwen fluimen opgeven: vlimme opgaeve (Venlo), klieken: WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.  kleke (Venlo, ... ), kwalsteren: kwalstere (Venlo), kwalsteren (Venlo), opgeven, slijm: sliem opgaeve (Venlo) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fiespelen: fiespele (Venlo), fiespelen (Venlo), bv. in het oor  fiespələ (Venlo), smiespelen: Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.  smiespelen (Venlo), zoetjes praten: zutjəs praotə (Venlo) fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)] III-3-1
fluitekruid fluitekruid: idem  fluitekruid (Venlo) fluitekruid [DC 60a (1985)] III-4-3
fluiter fluiter: fluiter (Venlo, ... ) fluiter || fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
fluweel, velours fluweel: flǝwiǝl (Venlo), fǝrwiǝl (Venlo), velours: flūr (Venlo) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fokmerrie fokmeer: fǫkmē̜r (Venlo) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
fonkelen, flonkeren fonkelen: fonkele (Venlo), fónkələ (Venlo) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4