e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
galnoot galappel: WLD  gàlàppəl (Venlo), inktappel: WLD  inkappel (Venlo), inkàppəl (Venlo), inktnoot: WLD  inknoot (Venlo), poepappel: poêpappel (Venlo) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
galopperen (op de, een) drieslag (lopen): drē̜i̯slax (Venlo), galopperen: galopperen (Venlo), viersprongs (lopen): vērsprøŋs (Venlo) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
galsteen galsteen: galstein (Venlo, ... ), gálstein (Venlo) Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)] III-1-2
gang gang: gangk (Venlo), gank (Venlo) De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)] III-2-1
gans gans: gans (Venlo) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gansrijden genkrijden: geͅŋkrijə (Venlo) Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
ganzenhok ganzenkouw: gāzǝkǫu̯ (Venlo  [(later ganzǝ-)]  ) De ruimte in de stal waar de ganzen verblijven, zo men die houdt. De navraag heeft niet veel materiaal opgeleverd. [A 10, 9j] I-6
garde garde: gàrdə (Venlo), geerd: gērd (Venlo), kloprijsje: klopriëske (Venlo), roede: roei (Venlo), rōēj (Venlo), wits: wĭĕts (Venlo) een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)] III-2-2
garen garen: gārǝ (Venlo) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7
garenkistje klotsjeskistje: klǫtskǝskešǝ (Venlo), naaidoos: nęjduǝs (Venlo) Kistje of doos voor het opbergen van het garen. Men kan het ook opbergen in een lade van de naaimachine. [N 59, 10] II-7