e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gelijkvijlen, gelijkraspen zuiver vijlen: zȳvǝr vīlǝ (Venlo) Met een houtvijl of houtrasp een werkstuk mooi gelijkmaken, bijvoorbeeld nadat onderdelen daarvan zijn samengevoegd. [N 53, 158c] II-12
gelofte gelofte: gelofte (Venlo) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloof geloof: gelauf (Venlo, ... ) geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloofd zij jezus christus christelijke groet: christelijke groet (Venlo) De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelooven geloven: gluive (Venlo) gelooven [SGV (1914)] III-3-3
geloven geloven: geluiven (Venlo) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid van de patrijs kierewieten: kierewiete (Venlo) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer hommelen: hommele (Venlo), ho͂mmele (Venlo), hómmələ (Venlo), hômmele (Venlo), rommelen: rómmələ (Venlo, ... ), ut rômmelt al wat (Venlo), ət ro͂mməlt (Venlo) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten ene op de sokken laten (gaan): op de sök (Venlo), op de zök loate goan (Venlo) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
gelukken boteren: bôttere (Venlo), gelukken: gelökke (Venlo), lukken: lökke (Venlo), lökkə (Venlo) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4