e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
guitig guitig: guitig (Venlo), gūūtich (Venlo), lollig: lollig (Venlo), verneukerig: verneukerig (Venlo) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: gölde (Venlo, ... ), popje: pupke (Venlo) gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulp van een broek gulp: gulp (Venlo), gölp (Venlo, ... ) dit split [N 59 (1973)] || gulp || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gulzig gulzig: gèùlzig (Venlo) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunnen gunnen: gegund (Venlo), gunne (Venlo) gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
gunst gunst: guns (Venlo), gunstig gezind: ps. ik vraag me af of dit woord (gunstg) goed is, of heeft invuller per ongeluk de i vergeten (en moet het gewoon gunstig zijn?!  gunstig gezind (Venlo), mogen: meuge (Venlo) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
gutsbeitel guts: gøts (Venlo) Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.] II-12
guur, kil en schraal weer bijtend koud weer: biêtend kald waer (Venlo), fijn koud: fien kalt (Venlo), guur (weer): goor (Venlo), happig: happig (Venlo), koud (weer): kalt (Venlo), kalt waer (Venlo), nat en schuiverig: náát én schūūvərich (Venlo), ozelig (weer): oozəlich (Venlo), pokkenweer: pokke waer (Venlo), schebbig: schoebbig waer  schoebbig (Venlo), schuiverig (weer): schuverig waer (Venlo), schuüverig (Venlo), schūūvərich (Venlo), zuur (weer): zoor wéér (Venlo), zôôr (Venlo), t is zoor boète.  zoor waer (Venlo) guur, kil || huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || huiverig, nat en koud || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4
haag haag: hāx (Venlo), heg: hęk (Venlo), hɛk (Venlo), hɛx (Venlo) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel haagappel: haagappel (Venlo), hagelappeltje: hageleppelke (Venlo, ... ), hageleppelkes (Venlo), (haagappels) de oude naam  hageleppelkes (Venlo), ? / Meidoorn  hageleppelkes (Venlo), kral: naar mijn mening gebruikt in algemene zin voor alle bosvruchten  kralle (Venlo), lijsterbes: -  liester besse (Venlo) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] || haagappel [SGV (1914)] || haagdoornvrucht || hagedoornvrucht || meidoorn [DC 13 (1945)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] || vrucht van de meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3