e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfhoutse hoekverbinding halfhoutsverbinding: halǝfhǫlts˲vǝrbendeŋ (Venlo) Verbinding, waarbij twee stukken hout onder een hoek met behulp van een lip met elkaar verbonden worden. Zie ook afb. 130. Beide delen worden door middel van lijm, houtschroeven, spijkers of houten nagels vastgezet. [N 54, 51a] II-12
halfmis halfmis: halfmis (Venlo) Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
halfsteensverband halfsteenverband: halǝfstęjnvǝrbant (Venlo) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.] II-9
halfvasten(zondag) halfvasten: half vaste (Venlo), halfvaste (Venlo), halfvasten (Venlo), halfvastenszondag: half vastes zondaag (Venlo) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] || Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] III-3-3
halm, stengel van de graanplant aar: [aar] (Venlo), halm: halǝm (Venlo), spier: spēr (Venlo) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Venlo, ... ), hels (Venlo), nek: nek (Venlo), nɛk (Venlo), strot: ströt (Venlo) hals [SGV (1914)] || Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW] || halzen [SGV (1914)] || Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247] II-10, II-7, III-1-1
halsgat halsgat: hals˲gāt (Venlo) Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97] II-7
halsketting ketting: ein golde ketting (Venlo) gouden [een - ketting] [SGV (1914)] III-1-3
halssnoer collier (fr.): kóljéé (Venlo), ketting: kétting (Venlo), kralencollier (<fr.): krallenkoljee (Venlo), kralentoer: krallentoer (Venlo, ... ), krallentoeër (Venlo), snoer: snōēr (Venlo), toer: toer (Venlo), tōēr (Venlo) 2. halssnoer || aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || kralensnoer III-1-3
halssuçon halssuçon: halssǝson (Venlo) Volgens de informant van L 271 wordt deze suçon toegepast bij een voorovergaand figuur. [N 59, 94e] II-7