e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ham, hesp knokenschink: knaokeschink (Venlo), schink: schink (Venlo, ... ), Verklw. schinkske  schink (Venlo), schouder: schouwer (Venlo) ham [SGV (1914)] || ham waar het bot nog inzit || schouderham || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)] III-2-3
hamer van de klepklok klimphamer: klimphamer (Venlo) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hamerbaan slagvlak: slāx˲vlak (Venlo) Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c] II-12
hamerhuis gat: gāt (Venlo) Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f] II-12
hamerkop kop: kǫp (Venlo) Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c] II-12
hamerpin pen: pɛn (Venlo) Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d] II-12
hamersteel steel: stēl (Venlo) De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e] II-12
hand hand: hand (Venlo, ... ) hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1
handboei boei: boeje (Venlo), bōējə (Venlo) de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)] III-3-1
handboor, fretboor handboor: hant˱bǭr (Venlo), kurkentrekker: kø̜rkǝntrękǝr (Venlo) Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.] II-12