e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klemhoef klemhoef: klɛmhuf (Venlo) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9
klemmen vastzetten: vas˲zetǝ (Venlo) Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a] II-12
klemmen, stroppen van de zaag hangen: haŋǝ (Venlo), klemmen: klɛmǝ (Venlo), stoten: stuǝtǝ (Venlo) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klemspie in het kruishoutblok kruishoutspie/-spij: krȳtshǫltspi (Venlo) De houten wig in het kruishoutblok waarmee het kruishoutbeen kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191d] II-12
klep (van pet) klep: klep (Venlo, ... ) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepboks: klepboks (Venlo), klepbôks (Venlo, ... ) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: klaepel (Venlo), klepel (Venlo), klêpel (Venlo) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] III-3-3
klepklok angelusklok: angelusklok (Venlo) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen klimpen: klimpe (Venlo) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Venlo, ... ), kleppers (Venlo, ... ) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2