e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepel lepel: laepel (Venlo, ... ), lēpəl (Venlo), lēͅpəl (Venlo, ... ), läpel (Venlo), läpels (Venlo) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt lepel: lē̜pǝl (Venlo), lɛ̄pǝl (Venlo) Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.] II-1
lepelboor lepelboor: lē̜pǝlbǭr (Venlo) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
lepelrek lepelenrek: laepelerek (Venlo, ... ), lepelrek: läpelrek (Venlo) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leraar leraar: liêraar (Venlo), līēráár (Venlo) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leren leren: liëre (Venlo) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leren beenkap beenkap: beinkappe (Venlo), gamasche: kamasje (Venlo), kamasse (Venlo, ... ), kemas (Venlo) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] || leren beenkappen met gespen III-1-3
leren schede leren tas: [leren] tas (Venlo), schede: schede (Venlo) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leren, studeren studeren: studeere (Venlo) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leugen leugen: leuge (Venlo), leugə (Venlo), leugens (mv.): leuges (Venlo) een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1