e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid opperhuid: opperhoed (Venlo), vel: vel (Venlo, ... ), Geen aparte naam.  vel (Venlo) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken oprokelen: oprø̜̄kǝlǝ (Venlo) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprecht consequent: kônsekwent (Venlo), oprecht: ópréch (Venlo), recht voor zijn raap: rech veur zien raap (Venlo), rechtzinnig: réchzinnich (Venlo) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen boeren: boere (Venlo), keuken: kaöke (Venlo, ... ), käöke (Venlo), het "echte oude woord"voor wat men ook "opripsen"noemt  kø͂ͅkə (Venlo), opbreken: opbrêke (Venlo), oprupsen: opripse (Venlo), opripsen (Venlo), oprupse (Venlo, ... ), rupsen: ripse (Venlo), rupsen (Venlo) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping boer: boer (Venlo, ... ) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprit oprit: oprit (Venlo), òprit (Venlo) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: oprume (Venlo) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheplepel scheplepel: Verklw. schöplaepelke  schöplaepel (Venlo) lepel om iets op te scheppen III-2-1
opscheppen blagueren (< fr.): verouderd woord  blageure (Venlo), kaskenades maken: kaskenades maken (Venlo), opscheppen: opschóppe (Venlo, ... ), opschöppe (Venlo), ópschöppə (Venlo, ... ), stoefen: stŏĕfə (Venlo, ... ), strunzen: strónse (Venlo), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetsə (Venlo, ... ) opsc heppen || opscheppen || snoeven || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschepper hans: hens (Venlo), ingebeelde opkluiver: ingebeelde opkluiver (Venlo), opkluiver: opkluiver (Venlo), opschepper: opschöpper (Venlo, ... ), praatjesmaker: praatjesmaeker (Venlo), praatjesmaker (zn.): praatjesmaeker (Venlo), strunzerd: strónserd (Venlo), verwaande kwast: verwaande kwas (Venlo), zwetser: zwetser (Venlo) een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] || het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] || opschepper || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1