e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulvruchten doppen doppen: doppe (Venlo), erwten uitdoen: erwte oetdoen (Venlo) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
peuzelen greuzelen: greuzele (Venlo), peuzelen: peuzele (Venlo, ... ), peuzelə (Venlo, ... ) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
pezerik bullepees: bölləpīēs (Venlo), pezerik: pēzǝrek (Venlo), pē̜zǝrek (Venlo) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] || De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)] II-1, II-12, III-3-1
piano add. kietelcommode: [kietel+commode, rk]  kiedelkemood (Venlo) 1. Piano (spottend). III-3-2
pianoscharnier pianoscharnier: pijānosxarnēr (Venlo) Scharnier waarvan de bladen zich over de gehele lengte van de deur uitstrekken. [N 54, 90] II-9
piekeren dromen: druime (Venlo), mijmeren: miemere (Venlo), prakkedenken: prakkedinke (Venlo), prakkiseren: prakkezere (Venlo, ... ), prakkezére (Venlo), prákkəzeerə (Venlo) denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || prakkezeren III-1-4
piepen piepen: pīpǝ (Venlo), sjierpen: sjierpe (Venlo, ... ), tjielpen: tjilpen (Venlo), tjīēlpə (Venlo) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12, III-4-1
pijl pijl: piel (Venlo, ... ), pīl (Venlo) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl. III-3-2
pijl van een boog porring: pǫreŋ (Venlo) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijn pijn: pien (Venlo, ... ), pin (Venlo), pīn (Venlo) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2