e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluitplank sluitplank: slū.tplaŋk (Venlo) De plank die als laatste bij de aanleg van een houten vloer wordt geplaatst. [N 54, 133] II-9
sluitring rivet: rǝvɛt (Venlo), rondelle: rondɛl (Venlo), sluitring: slū.treŋk (Venlo) Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.] II-12
sluitspeld sluitspeld: slōētspèlt (Venlo), toespeld: toe speld (Venlo), veiligheidsspeld: veiligheidsspeld (Venlo), zekeringsspeld: zekeringsspelt (Venlo) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] || veiligheidsspeld III-2-2
sluitspier van de aars poeper: poeper (Venlo) spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1961)] III-1-1
sluitstang boven aan een poortvleugel schoude: sxāi̯ (Venlo) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
sluitsteen sluitsteen: slūtstęjn (Venlo) De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.] II-9
sluitwig spie: spi (Venlo) Wanneer de pen bij een open pen-en-gatverbinding uitsteekt, wordt hij met behulp van een wig vastgezet. Zie ook afb. 139. Door de wig te verwijderen, kan de verbinding weer uit elkaar genomen worden. [N 54, 61] II-12
slurpen slobberen: sloebere (Venlo), slŏĕbere (Venlo), slurpen: slurpe (Venlo), slèùrpe (Venlo), slörpe (Venlo, ... ), slöRpe (Venlo), slörpə (Venlo, ... ) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon filou (fr.): filo (Venlo), linkerik: linkərik (Venlo), praatjesmaker: praatjesmaeker (Venlo), schlauberger (du.): slauberger (Venlo), slouwberger (Venlo) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] || slimme vogel || sluw persoon III-1-4
smaak smaak: smaaak (Venlo, ... ), smaak (Venlo, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1