e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verpulveren verpoederen: verpoeiere (Venlo), verpulveren: vərpälvərə (Venlo) tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)] III-4-4
verschaald verschaald: verschaald (Venlo, ... ), verschaalt (Venlo), verscháált (Venlo, ... ), verschraald: verschraolt (Venlo) verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)] III-2-3
verschieten verschieten: verscheete (Venlo), vərscheetə (Venlo) anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)] III-4-4
verschijning verschijning: verschiening (Venlo) Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)] III-3-3
verschillende knikkerspelen: bikkelen bikkelen: biggelen (Venlo) Meisjesknikkerspel. III-3-2
verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) trumpen: trumpe (Venlo, ... ) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Jongensspel. || Werpspel met stenen en met geld als inzet. III-3-2
verschuldigd zijn schuld zijn: schöld (Venlo), schuldig zijn: schöldig (Venlo, ... ) verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)] III-3-1
verse koe verse koe: vɛrsǝ ku (Venlo), verse maal: vɛrsǝ mǭl (Venlo) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versieren (met bloemen) kransen: krense (Venlo, ... ), In Venlo ook bij gelegenheid van de "boerebroèlof".  krense (Venlo), sieren: siere (Venlo), versieren: vərsērə (Venlo) Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Vlechten van kransen door de buurtschap bij gelegenheid van zilveren en gouden bruiloften. III-3-2
versiersel sier: sīēr (Venlo), sieraad: sieraod (Venlo), smuk (<du.): smoek (Venlo), tooi: tōēij (Venlo), versiering: versiering (Venlo, ... ) opsmuk || sieraad || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3