21600 |
belofte niet houden |
beschijten:
de zaak beschiete (L210p Venray)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
bloouke Pŏasche (L210p Venray)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
mestǝ (L210p Venray)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aanspanner:
anspęndǝr (L210p Venray),
aftands paard:
āftans pē̜rt (L210p Venray),
jaarling:
jø̜̄rleŋ (L210p Venray)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
broeierig (weer):
broeierig (L210p Venray),
broeijerig (L210p Venray),
brujərig wɛ:r (L210p Venray),
drukkend heet:
drukkent het (L210p Venray),
voos (weer):
foeës waer (L210p Venray),
fuəs wɛ:r (L210p Venray),
zoel (weer):
zoel (L210p Venray)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
31690 |
benedenstuk van de boom |
konteinde:
kōnt˱ē̜nt (L210p Venray)
|
Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.]
II-12
|
17672 |
benen (spotnamen) |
staken:
staake (L210p Venray)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
bemmele (L210p Venray),
bōmmele (L210p Venray)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwen:
beni-je (L210p Venray),
cf. VD s.v. "benieuwen"(onoverg.) = nieuwsgierigheid wekken
benijen (L210p Venray),
s nieuws zijn:
’s neejs (L210p Venray)
|
benieuwd, nieuwsgierig || zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
bonk:
boonk (L210p Venray),
kwak:
kwak (L210p Venray),
(verkleinwoord: kwekske; meervoud: kwek).
kwák (L210p Venray),
smoek (geld):
(erfwoord - geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).
smoek (L210p Venray),
(verkleinwoord: smuukske; meervoud: smuuk).
smoek (L210p Venray),
zootje:
zootje (L210p Venray)
|
bepaalde hoeveelheid || bepaalde hoeveelheid (geld) || een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|