30085 |
een muur waterpassen |
waterpassen:
wātǝrpasǝ (L210p Venray)
|
De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
33893 |
een naar boven schelend oog |
scheel:
sxē̜l (L210p Venray)
|
[N 8, 90v]
I-9
|
22543 |
een nieuwe knecht of meid aanleiden |
halen:
cf. WNT: haal (III), het getakte ijzer, of anders de ketting, waaraan de ketel of pot over t vuur wordt gehangen.
haole (L210p Venray),
vichteren:
[Vgl. WNT sub vichteren: [...] Fichteren, o.w. het vertrekken van een knecht of meid van den eenen meester naar den anderen (N.-Limb.), Schuerm. [1870].]
fichtere (L210p Venray)
|
Het feest dat gehouden werd als een nieuwe gehuwde meid of knecht ingewijd werd [aanleiden, haardleiden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
een par schoen (L210p Venray),
iën par schoën (L210p Venray)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
sokken:
zòk (L210p Venray),
zök (L210p Venray)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭn (L210p Venray),
ronderom beslaan:
rōntǝløm bǝslǭn (L210p Venray)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
afrossen:
afrosse (L210p Venray),
afslaan:
áfslaon (L210p Venray),
erop slaan:
d`r op sloan (L210p Venray),
peren:
paere (L210p Venray),
trijzelen:
triezele (L210p Venray)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
een pen laten vallen:
en pen loate valle (L210p Venray)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22357 |
een priktol bovenhands uitwerpen |
haktollen:
haktolle (L210p Venray)
|
Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28497 |
een redcel aanzetten |
redcel optrekken:
rɛtsɛl optrękǝ (L210p Venray)
|
Het uitbouwen van een werkstercel tot een koninginnedop of moerdop in geval van plotselinge moerloosheid. Een werkbijlarve moet dan koningin worden. Ze wordt gevoerd met koninginnevoedsel. [N 63, 61c]
II-6
|