33148 |
graanschop, schepschop |
schoep:
sxūp (L210p Venray)
|
Als het graan gedorst en gewand is moet men het op een droge plaats bewaren, totdat het werd gemalen. De gewone bergplaats is de graanzolder (zie het lemma ''graanzolder'' in aflevering I.6), waar het graan ofwel op een hoop ligt, ofwel in zakken staat opgeslagen. Wanneer de graanhoop een tijdje gelegen heeft, moet deze worden gekeerd of omgezet opdat het graan niet verduft. Dit doet men met de graanschop, het voorwerp van dit lemma. Het gaat in dit lemma om het gereedschap dat dient om te scheppen: de schepschop, in tegenstelling tot de steek- of spitschop waarmee men de grond (of iets anders, zoals ingekuild voer, of slootkanten of turf) opensteekt en omspit. Dit laatste gereedschap is behandeld in het lemma ''spade, pitschop'' in aflevering I.1, blz. 121-122. Met de schepschop wordt niet alleen graan omgezet, maar ook grond verplaatst of kolen op een hoop bijeengebracht. Het type schop dat dient om te scheppen heeft een groot, stevig huis, met opstaande randen. Vroeger was het huis van hout, doorgaans van beukehout, en vormde één geheel met de steel; dit type schop heeft het het langst volgehouden als graanschop, dus voor de meest enge omschrijving voor de benamingen uit dit lemma. Voor de andere doeleinden waarvoor men de schepschop ook gebruikte, voor grond en kolen met name, werd het houten huis al snel door een los ijzeren huis vervangen. Als de woorden troffel en schop naast elkaar voorkomen, is de eerste van ijzer en de tweede van hout. Soms heeft een zegsman door middel van het voorgevoegde "graan-" of "koren-" aangegeven dat het om een schepschop gaat die voor het omzetten van graankorrels wordt gebruikt. Wanneer van een dergelijke samenstelling het tweede element gelijk is aan het simplex dat ook voor dezelfde plaats is opgegeven, dan worden deze min of meer toevallige voorvoegsels in dit lemma niet gehonoreerd en wordt alleen het simplex opgenomen. Zie afbeelding 16.' [N 18, 3, 7 en 10; JG 1a, 1b, 1c, 2c; GV K, 7; L 42, 41; Gwn 8, 26; Wi 5; monogr.; add. uit N 11, 28 en 88; N 14, 81; N 18, 21a]
I-4
|
24318 |
graat |
graat:
groat (L210p Venray),
Veldeke 1979 nr. 1
de graot (L210p Venray),
visbeen
graot (L210p Venray),
WLD
graot (L210p Venray),
visgraat:
visgraot (L210p Venray)
|
graat [SGV (1914)] || graat ve vis || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)] || visgraat
III-4-2
|
21177 |
gracht |
burggraaf:
de burggraaf (L210p Venray),
graaf:
graaf (L210p Venray),
gracht:
gracht (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
een ringkanaal rondom bijv. een vesting; een kanaal met langs de oevers huizen (gracht, wijert, rui, wal) [N 90 (1982)] || gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20137 |
graf |
graf:
graf (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
[sic]; Venray Wb. (184) vermeldt enkel gráf, mv. graaf - jonger graave, verkl. grefke.
graft (L210p Venray)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || graf [SGV (1914)]
III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
grafkruis:
grafkruus (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20228 |
grafsteen |
steen:
stieën (L210p Venray)
|
grafsteen, zerk
III-2-2
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
grafstieen (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
steen:
stieen (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
flauwekul:
flauwekul (L210p Venray),
kwatsch (<du.):
de kwats (L210p Venray),
vertelseltje:
vertelselke (L210p Venray)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)] || ui (grap) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
floeperd:
floeperd (L210p Venray),
grapjas:
de grápjas (L210p Venray),
grapjas (L210p Venray, ...
L210p Venray),
oelewapper:
oelewápper (L210p Venray),
schone, een -:
da⁄s ⁄ne schónne! (L210p Venray)
|
grapjas || iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)] || snaak, grapjas || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
grappig:
grappig (L210p Venray)
|
grappig [SGV (1914)]
III-1-4
|