18888 |
gril |
kuur:
kuur (L210p Venray),
streek:
streek (L210p Venray)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33685 |
grind |
grind:
grent (L210p Venray)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
21220 |
grindweg |
grindweg:
de grindweg (L210p Venray),
(van grind).
grindweg (L210p Venray)
|
een verharde weg (klinkerd, kunstweg, kalsij, kalseide) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
grind:
grind (L210p Venray)
|
grind [SGV (1914)]
III-4-4
|
18884 |
grinniken |
grinniken:
grinnike (L210p Venray),
grozelen:
grunzelle (L210p Venray)
|
lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24732 |
groei, wasdom |
groei:
Veldeke 1979 nr 1
gräöi (L210p Venray),
leven, het -:
WLD
léve (L210p Venray)
|
Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17541 |
groeien |
groeien:
grui̯ǝ (L210p Venray),
gruje (L210p Venray),
grûîen (L210p Venray),
xryən (L210p Venray),
groter worden:
grodder werre (L210p Venray),
groter werre (L210p Venray),
grottər werən (L210p Venray),
omhoog schieten:
um hoeeg schieete (L210p Venray),
wassen:
wâse (L210p Venray),
wāsǝ (L210p Venray)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
wassen:
Veldeke 1979 nr 1 voor dieren: gräöie
wâsse (L210p Venray),
WLD
wásse (L210p Venray)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25246 |
groeizaam weer |
groeizaam (weer):
grujzə.m wɛ:r (L210p Venray, ...
L210p Venray),
mals (weer):
mals (L210p Venray),
vet weer:
vɛt wɛ:r (L210p Venray, ...
L210p Venray),
vors (weer):
vorswaer (L210p Venray)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] || mals, regenachtig weer in de zomer
III-4-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
gruun (L210p Venray),
gruūn (L210p Venray)
|
groen [SGV (1914)] || groen van kleur
III-4-4
|