25234 |
grote wolk |
torenwolk:
lees -r-
torewolk (L210p Venray)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24166 |
grutto |
widder:
widder (L210p Venray)
|
grutto
III-4-1
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
greweejlig (L210p Venray),
gruwelijk (L210p Venray),
schrikkelijk:
schrikkelijk (L210p Venray)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] || gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
guit:
gŭŭt (L210p Venray)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
olijk:
oeleg (L210p Venray),
strabant:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant
strabant (L210p Venray),
vrij:
vrij (L210p Venray)
|
aardig, olijk, guitig || ondeugend, schalks || vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulde (L210p Venray)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gulp (L210p Venray)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
slokkerig:
slókkerig (L210p Venray)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (L210p Venray)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18856 |
gunst |
gunst:
cf. VD s.v. "gunst"1. onverplichte goedheid van een meerdere jegens zijn mindere
de gunst (L210p Venray),
twee handen op een buik:
twië-je hand op īēene boek (L210p Venray)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|