25061 |
helemaal, geheel en al |
aalling:
álleng (L210p Venray),
gaar:
Opm. alleen in verbinding met: nie/niks. Vb. ik doej t gaar nie gaer, went t is gaar niks werd.
gaar (L210p Venray),
gaaruit:
gaaruut (L210p Venray),
gans:
gâns (L210p Venray),
gelijk:
Vb. de körf zit geliek vol en ge mugt m geliek mitneme!
geliek (L210p Venray),
helegans:
Opm. dit is oud Venrays!
hieëlegâns (L210p Venray),
heleganselijk:
hieëlegânselek (L210p Venray),
helemaal:
hieëlemól (L210p Venray),
knats:
(dit is een synoniem voor gâns).
knats (L210p Venray),
ram:
(dit is een synoniem voor gâns).
rám (L210p Venray),
rats:
(dit is een synoniem voor gâns).
rats (L210p Venray),
stik:
(trappen van vergelijking: stikker-stikst).
stik (L210p Venray),
volledig:
Vb. dat is völleg waor!
völleg (L210p Venray)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
18998 |
helpen |
helpen:
hellepe (L210p Venray)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.məl (L210p Venray),
hemel (L210p Venray)
|
hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L210p Venray)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
22745 |
hengel |
hengel:
*Venray Wb.
hengel (L210p Venray)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
19511 |
hengsel |
hengsel:
hengsel (L210p Venray)
|
hengsel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (L210p Venray)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋstvø̄lǝ (L210p Venray)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
27358 |
hennep |
hennep:
hɛnǝp (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
I-5, II-7
|
33343 |
herderin |
scheperin:
sxēpǝren (L210p Venray)
|
Bij de opgaven scheper en van herd wordt opgemerkt dat beide geslachten door deze termen worden aangeduid. [Wi 18; monogr.]
I-6
|