28675 |
honingpers |
honingpers:
honeŋpɛrs (L210p Venray)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
28686 |
honingpot |
honingpot:
honeŋpot (L210p Venray)
|
Kleine pot, bus of flacon waarin de honing uiteindelijk gedaan wordt voor de consumptie en verkoop. Het aangewezen verpakkingsmiddel voor kleingebruik is de glazen jampot. In grotere hoeveelheden wordt slingerhoning meestal in metalen bussen bewaard en verhandeld. [N 63, 128b; Ge 37, 183; monogr.]
II-6
|
28678 |
honingslinger |
honingslinger:
honeŋsleŋǝr (L210p Venray)
|
Centrifugeertoestel waarmee de honing uit de raten wordt verwijderd. Men kent verschillende uitvoeringen. De primitiefste vorm bestaat uit een doos met een gazen deksel, die met een paar touwen is opgehangen aan een stok (De Roever, pag. 577). Dit is een éénraamsslinger. Men kent verder een twee-, drie- en vierraamsslinger. Gewoonlijk bestaat een slinger uit een dunne, blikken trommel, waarin aan een verticale as een lichte kooi ronddraait Aan de binnenkant ervan worden de ramen met honing los neergezet. De ramen worden met de hand aangedreven, omdat machinale aandrijving voor deze lichte slingers niet is aan te raden. De overbrenging geschiedt met tandraderen, ofwel met tandrad en wormwiel, ofwel met riemschijven. Wenst men een grotere machine, dan is een z.g. radiale slinger meer geschikt. Hierin worden de ramen met de toplat naar buiten en de onderlat naar de as geplaatst. Door de centrifugale kracht wordt de honing tegen de wanden aan geworpen. Bij de radiale slingers kent men 20-, 30-, 40- en 50-raamsslingers. Door middel van een snijkraan kan men de honing die langs de slingerwand langzaam omlaag loopt via een conusvormige bodem, aftappen. [N 63, 123a; N 63, 122a; N 63, 123b; JG 1b; Ge 37, 173; monogr.]
II-6
|
28548 |
honingweide |
bijenwei:
bejǝwęj (L210p Venray),
goede streek:
gūj strēk (L210p Venray)
|
Plaats waar veel honinggevende planten staan. [N 63, 49; Ge 37, 80; monogr.]
II-6
|
28683 |
honingzeef |
honingzij:
honeŋzēj (L210p Venray)
|
Toestel gemaakt van metalen gaas waarmee de honing gezuiverd wordt van stukjes broed, wasdeeltjes en ander afval. Bij voorkeur gebruikt men een bolvormige of puntvormige zeef. [N 63, 127a; Ge 37, 176; monogr.]
II-6
|
28668 |
honingzemerij |
honingzemerij:
honeŋzemǝrēj (L210p Venray)
|
Honingverwerkingsbedrijf. Bedrijf waar de ruwe honing door persen, zeven en zuiveren tot eetbare honing wordt gemaakt. Veelal is er sprake van een coōperatief verband van bijenhouders. [N 63, 117; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hēūt (L210p Venray),
kop:
kop (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
kŏp (L210p Venray),
köp (L210p Venray)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
appeltoot:
appeltoot (L210p Venray),
toot:
toot (L210p Venray)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
groot altaar:
groeet altaor (L210p Venray),
hoofdaltaar:
hoofdaltaor (L210p Venray, ...
L210p Venray),
hoogaltaar:
hoeeg altaor (L210p Venray)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
paarsvlês (L210p Venray),
persvlèèsch (L210p Venray),
pársvlejs (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|