19654 |
hoofdkussen |
hoofdpulf:
høͅtpølf (L210p Venray),
kafkussen:
kaafkusse (L210p Venray),
kopkussen:
høͅtkøsə (L210p Venray),
kopkusse (L210p Venray)
|
hoofdkussen [SGV (1914)] || hoofdkussen gevuld met kort stro
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
luus (L210p Venray),
idiosyncr. enkel- en meervoud blijft hetzelfde
luus (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19965 |
hoofdpeluw |
hoofdpulft:
høͅtpølft (L210p Venray)
|
hoofdpeluw
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L210p Venray)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝl (L210p Venray)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
25744 |
hoofdwort |
eerste aftreksel:
eerste aftreksel (L210p Venray),
wort:
wort (L210p Venray)
|
De vloeistof die de eerste keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 46; N 35, 40; monogr.]
II-2
|
24720 |
hoofdwortel |
pin:
WLD
pin (L210p Venray),
wortel:
WLD
wortel (L210p Venray),
wortelenpin:
Veldeke 1979 nr 1
wortelepin (L210p Venray)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog vliegen:
vlîêge hôêg (L210p Venray)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34563 |
hoogkar |
langkar:
laŋkar (L210p Venray)
|
In dit lemma wordt het lemma hooikar in WLD I.3 herhaald en aangevuld. Daar zijn ook de verschillende types behandeld met foto''s en is er een kaart met de verspreiding van de meest courante woordtypes. Behalve voor de hooioogst werd deze kar echter ook voor de graanoogst gebruikt. Aanvullende semantische informatie geeft de zegsman uit Q 15: "Met een lange kar werd bedoeld een kar waaraan de zg. voorboom en de zg. brak uit één stuk bestonden. Bij het inkorten van omgehakte boomstammen werd reeds rekening gehouden met het eventueel maken van een lange kar. Die lengte moest minimaal 5,20 m zijn. De breedte der burries van lange karren verschilde niet veel. De maat tussen de voorbomen was ± 90 cm. Hier kon men niet veel van afwijken in verband met de breedte van het paard. Soms werd om iets bredere laadruimte te verkrijgen tegen de zijkanten van het achterste gedeelte der burries aan de buitenzijde een houten balk geschroefd. De bak van de lange kar was afneembaar en in plaats daarvan werd voor het binnenhalen van de oogst het z.g. oogstgetuig geplaatst. Zodoende werd de laadruimte vergroot." [N 17, 15; N G, 51, 54a; A 42, 6a-b]
I-13
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoge grond:
huǝwgǝ gront (L210p Venray),
zandgrond:
zantgront (L210p Venray)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|