24333 |
karper |
karper:
kêrper (L210p Venray),
Veldeke 1979 nr. 1
d’n karper (L210p Venray),
WLD
karper (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
karpet:
vloerkleed
kerpet (L210p Venray),
vloerkleed:
vloērklieëd (L210p Venray)
|
karpet || vloerkleed
III-2-1
|
33694 |
karrenspoor |
karrenspoor:
karǝspōr (L210p Venray),
karweg:
karweg (L210p Venray)
|
Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.]
I-8
|
32224 |
karspoor |
karrenspoor:
kárǝspōr (L210p Venray),
karspoor:
kárspōr (L210p Venray)
|
Bij een onverharde weg, de twee evenwijdig lopende uithollingen in het wegdek, veroorzaakt door de wielen van de kar. [JG, 1a; monogr.]
II-12
|
21221 |
karweien |
pikkeneren:
(bestond tot 1955!).
pikkeniere (L210p Venray),
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 222): pikkeniere, werken voor de gemeente als belasting in natura.
pikkeniere (L210p Venray)
|
onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19695 |
kast |
kast:
kāst (L210p Venray),
Enne kâs van \'n huus Nó de kermes ligge de muËs doeëd vur de kâs: gezegde, nadat men grote uitgaven heeft gedaan t.b.v. een feestelijke gebeurtenis Hij/Zij druËgt \'t kaesje òp de rug en schiet onder de kâs: Degenererende opmerking over een persoon met een bochel
kâs(t) (L210p Venray)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
kazuifelkast:
kasuifelkaste (L210p Venray)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28440 |
kastdeksel |
dek:
dęk (L210p Venray)
|
Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25]
II-6
|
19505 |
kastplank |
bred:
brit (L210p Venray),
kastplank:
kâs(t)plaank (L210p Venray),
schap:
sxāp (L210p Venray)
|
kastplank || plank in een kast [DC 16 (1948)] || schap
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (L210p Venray, ...
L210p Venray),
miem:
miem (L210p Venray),
mies:
mies (L210p Venray, ...
L210p Venray),
Veldeke 1979 nr. 1
mies (L210p Venray),
poes:
Veldeke 1979 nr. 1 \'ook wel\'
poes (L210p Venray),
WLD \'ook\'
poes (L210p Venray)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)] || kat, poes || kat, roepnaam
III-2-1
|