33407 |
kippenrek, hoenderrek |
hennenhorde:
hęnǝnhǫrt (L210p Venray),
horde:
hǫrt (L210p Venray)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|
33411 |
kippenren |
hennenren:
hęnǝrɛn (L210p Venray)
|
De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.]
I-6
|
20863 |
kippensoep |
hennensoep:
hennesoep (L210p Venray)
|
kippensoep
III-2-3
|
33410 |
kippenuitgang |
hennengat:
hę ̞nǝgat (L210p Venray)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
18000 |
kippenvel |
kippenvel:
kiepevel (L210p Venray)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22324 |
kiskassen |
ketsen:
Var. schoefele.
water ketse (L210p Venray),
schuifelen:
schufele (L210p Venray),
Var. schoefele.
schufele (L210p Venray),
Var. schufele.
schoefele (L210p Venray)
|
2. Keilen over het water met een platte steen op een zodanige manier, dat deze enkele malen springend het water scheert. || 3. Keilen over het water met een steentje. || kiskassen (over t water) [SGV (1914)] || Met een steen over het water gooien, waarbij die opspringt.
III-3-2
|
22325 |
kiskassen: steentje |
schuifelsteen:
schoefelstieën (L210p Venray)
|
Afgeplatte steen om te schoefele.
III-3-2
|
29723 |
kissel |
loet:
lut (L210p Venray)
|
Plank met steel waarmee de schabul de baan egaal maakte. [monogr.]
II-8
|
19254 |
klaarkomen |
klaar zijn:
kloar zien (L210p Venray),
vaardigkomen:
verrig kòme (L210p Venray)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29677 |
klad |
afstrijkleem:
afstrī̄kliǝm (L210p Venray)
|
Boven de vorm uitstekend, overtollig stuk klei, dat met behulp van de afstrijkboog of het afstrijkmes wordt afgesneden. [N 98, 80; monogr.]
II-8
|