20900 |
kluiven |
afkluiven:
De böt áfkluuëve
áfkluuëve (L210p Venray)
|
afkluiven
III-2-3
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klouwe (L210p Venray)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
25031 |
knappen |
knipperen:
knippere (L210p Venray)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
kniersen:
knierse (L210p Venray)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
ène nĕĕje knêcht (L210p Venray)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knēxt (L210p Venray)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knēi̯ǝn (L210p Venray
[(met een houten spaantje en een vlootje)]
),
[botter] knē̜i̯ǝ (L210p Venray)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
duwen:
dŏŏwe (L210p Venray),
knijpen:
kniepe (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
dōwwe (L210p Venray),
knijpen:
kniepe (L210p Venray)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
heimourik:
haejmawwerik (L210p Venray),
heimourik (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
heikneutje || Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|