20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
Veldeke 1979, nr. 1
gekruuie (L210p Venray),
WLD
gekruuje (L210p Venray)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
grutter:
Van Dale: grutter, 2. winkelier in gort, meel, erwten; ook overdr. in pejorat. zin zoals kruidenier; 3. (gew.) koopman in oudroest, grutboer.
grutter (L210p Venray)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittere (L210p Venray, ...
L210p Venray),
bittertje:
bitterke (L210p Venray),
boerenjongens:
boērejònges (L210p Venray),
boxmeerse:
bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter
bòksmérse (L210p Venray),
elsje:
elske (L210p Venray),
Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd
elske (L210p Venray),
wacholderwater:
wáchelewater (L210p Venray)
|
borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)] || likeur || rozijnen op brandewijn
III-2-3
|
20055 |
kruidje-roer-me-niet |
kruidje-roer-me-niet:
-
kruidje-roer-me-niet (L210p Venray)
|
Kruidje-roer-me-niet (Mimosa pudica L.) [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kruudnagel (L210p Venray),
krŭŭnnagel (L210p Venray)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
kruidwijding:
krŭŭdwĕĕjing (L210p Venray)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
haver:
haver (L210p Venray),
kruidwis:
krutwis (L210p Venray),
kruutwis (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
krütwis (L210p Venray),
Vroeger werd op 15 augustus (Maria Tenhemelopneming) voor de hoogmis de kruudwis gezegend. Deze bevatte minstens zeven, soms negen soorten, waaronder: het boerenwormkruid (rejndersknöp / rejnvatersknöp een appel en/of peer op een gevorkt takje gestoken; pluim haver, rogge, weit; een blad van kool, biet, kroot; alsemkruid (els duizendblad (Achillea) (hazegaerf saliekruid (zelf). Na de mis ging men naar huis en werd na de thuiskomst het boerenwormkruid opgeborgen om te drogen. Er kon dan later thee van worden getrokken en deze was goed tegen verkoudheid; de appel en/of peer werd direct genuttigd door de mensen; de haver was voor het paard en/of voor de kippen, wanneer deze ziek waren; de bladeren van de gewassen werden bij thuiskomst aan het vee gevoerd, ter voorkoming van ziekten; alsemkruid werd gedroogd en ervan werd thee gezet. Deze was goed vur t zu:vere van t bloe:d; de hazegaerf werd gedroogd en kon daarna verbrand worden, waarvan de as gebruikt werd bij onweer, ter voorkoming van blikseminslag; het saliekruid werd met melk vermengd en als middel tegen de verkoudheid gebruikt.
kruudwis (L210p Venray),
noten:
noten
neut (L210p Venray)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)] || Samengebonden kruiden, gewassen en vruchten.
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L210p Venray),
kryi̯ǝ (L210p Venray),
kryjǝ (L210p Venray)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] || Turf vervoeren met de kruiwagen. [I, 69]
I-13, II-3, II-4
|
19581 |
kruik |
kruik:
krŏĕk (L210p Venray)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kruiketting (L210p Venray)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|