23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
et luujt (L210p Venray, ...
L210p Venray),
luuje (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
luiden voor de mis:
luuje vur de mis (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
begrafenisgelui:
begreffenis geluuj (L210p Venray),
de doodsklok luiden:
dodsklok luuje (L210p Venray),
overluiden:
iemand ovverluuje (L210p Venray)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
kinderdoek:
kienderdoēk (L210p Venray),
pisdoek:
pisdoēk (L210p Venray),
pisduūk (L210p Venray),
schijtdoek:
schĭĕtdoek (L210p Venray)
|
luier [SGV (1914)]
III-2-2
|
18919 |
luieren |
lapzwansen:
lápswánze (L210p Venray),
luieren:
luiere (L210p Venray),
lummelen:
lummelle (L210p Venray)
|
niets doen, de nietsnut uithangen || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindjeskorf:
kīntjǝskø̜rǝf (L210p Venray),
O(ud) V(enraays)
kiendjeskörf (L210p Venray),
kindjesmand:
kīntjǝsmant (L210p Venray),
O(ud) V(enraays)
kiendjesmând (L210p Venray)
|
kinderuitzet, luiermand || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
luierik, den ge ziet (L210p Venray),
luierik, die ge ziet (L210p Venray),
vuilerd:
voelerd (L210p Venray)
|
luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] || luilak, nietsnut
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
onder de toren:
oonder de toore (L210p Venray, ...
L210p Venray),
torenhal:
torehal (L210p Venray)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26314 |
luireep, luiketting |
reep:
reep (L210p Venray)
|
Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44]
II-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
lŭŭstere (L210p Venray)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
26332 |
luitafel |
luitafel:
luitafel (L210p Venray)
|
De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105]
II-3
|