25162 |
maanx |
maan:
moan (L210p Venray)
|
maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
moât (L210p Venray)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
(alcohol).
mutje (L210p Venray)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24879 |
madeliefje |
meelzoetje:
maelzödje (L210p Venray),
meibloemetje:
mejbluumke (L210p Venray),
meibloempje:
męi̯blymkǝ (L210p Venray),
-
meibluumpke (L210p Venray),
meizoentje:
-
meizoentje (L210p Venray)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)] || meizoentje
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
schraal:
schraol (L210p Venray, ...
L210p Venray),
schrapel:
schrieëpel (L210p Venray)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
17555 |
mager worden |
mager worden:
mager werren (L210p Venray),
minder worden:
minder werre (L210p Venray)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯s (L210p Venray)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33025 |
mais oogsten |
breken:
brɛ̄kǝ (L210p Venray)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (L210p Venray)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
33822 |
mak |
zeeg:
zēx (L210p Venray)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|