18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
neuzek (L210p Venray)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
neusdoek:
neuzek (L210p Venray),
omslagdoek:
umslagdōēk (L210p Venray)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
umtrek (L210p Venray)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drājǝ (L210p Venray),
omzetten:
omzętǝ (L210p Venray),
ømzętǝ (L210p Venray)
|
Het verleggen van de turven. De onderste worden boven en de bovenste worden onder gelegd. [I, 84] || Van de natte, kiemende gerst de onderste laag boven brengen. De invuller uit P 180 merkt op dat dit omzetten twee maal per dag geschiedt. Volgens de respondent uit L 210 maakt men hopen van ongeveer 25 cm hoogte om warmte, en daardoor broeiing te verwekken. [N 35, 11; N 35, 9; monogr.]
II-2, II-4
|
25087 |
onbelangrijk |
onbenullig:
ônbenNULLig (L210p Venray),
weinig:
wennig (L210p Venray)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
lomp:
lŏmp (L210p Venray),
lòmp (L210p Venray)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
lōmp (L210p Venray),
lòmp (L210p Venray),
onbeschoft:
Zo wordt het ook wel genoemd.
onbeschòft (L210p Venray)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
lomp:
lòmp (L210p Venray),
van schapengrauw zijn:
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 245): schaopegrauw, van schaopegrauw zien, verhard zijn, ongevoelig zijn. [schaop schaap]
van schoape groaw zien (L210p Venray)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaoar (L210p Venray),
kloar (L210p Venray),
klaar als de dag:
kloar as ten dag (L210p Venray),
klare lucht:
klaore lòcht (L210p Venray)
|
als [klaar ~ de dag] [SGV (1914)] || onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
vernielen:
(goederen).
verniele (L210p Venray)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|