22804 |
paar of onpaar |
omp of paar:
Sub oomp.
oomp of paar (L210p Venray),
Sub paar.
òmp of paar (L210p Venray),
Sub òmp.
òmp of paar (L210p Venray)
|
Even of oneven. || Gokspelletje, vergelijkbaar met bamzaaien. || Oneven of even.
III-3-2
|
22869 |
paar of onpaar add. |
omp:
Raadspelletje met knikkers of spelden of centen.
omp (L210p Venray)
|
Soms schijnt het [omp] alleen nog in het kinderspel bewaard. De kinderen laten elkaar raden: on of even, paar of omp, paar of ompert, effen of ontjes, enz. Kent u een dergelijk woord op deze manier? Zo ja, hoe luidt het en hoe gebruiken de kinderen het? [DC 31 (1959)]
III-3-2
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜rt (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]Het paard dat, gemend door de voerman, de kleikarren of de kipkarren naar de voorraadplaats trok. [monogr.]
I-9, II-8
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
krikker:
krekǝr (L210p Venray
[(krik: driftig)]
)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
(de heupen zijn niet) even hoog:
ē̜vǝ hūǝx (L210p Venray)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|
33885 |
paard met maandelijkse diarree |
maanschijter:
mǭnsxitǝr (L210p Venray)
|
[N 8, 94d en 94e]
I-9
|
24859 |
paardebloem |
boterbloem:
boterbloem (L210p Venray),
bôterbloem (L210p Venray),
bǫtǝrblum (L210p Venray),
-
boterbloem (L210p Venray),
Of: plat
booterbloem (L210p Venray),
paardsbloem:
pɛrtsblum (L210p Venray),
-
perdsbloem (L210p Venray),
plaat:
plat (L210p Venray)
|
paardebloem [DC 13 (1945)], [SGV (1914)], [ZND 15 (1930)] || Taraxacum officinale Wiggers s.s. Van het geslacht paardebloem worden alleen al in Nederland ruim 200 microsoorten onderscheiden. De soort waar het hier om gaat is de gewone paardebloem. Het is een zeer algemeen voorkomend onkruid, tot ca 20 cm hoog, in wei- en hooilanden, in bermen maar ook op akkers. In vrijwel alle delen van de plant, maar vooral in de stengel, komt een bittersmakend wit melksap voor, vandaar de typen met zoer- "zuur", (-)gal en melk. Als dit sap met de huid in aanraking komt, laat het een bruine vlek achter, die moeilijk te verwijderen is. Boven de penwortel, die vooral in zandige bodem zeer diep kan zijn, draagt de plant een rozet van dicht bij elkaar staande ingesneden bladeren. De plant bloeit vrijwel het gehele jaar, van eind maart tot augustus. De bloemkleur is geel, bij sommige ondersoorten ook oranjegeel, lichtgeel of strokleurig. Na de bloei vormt zich de zogenaamde pluisbol, wel aangeduid als lampje. Vooral de bladeren worden gegeten door konijnen en door weidend vee mits de concentratie niet al te groot is. De onder zand, bijv. molshopen, bleekgeel gebleven bladeren worden ook als sla door mensen gegeten, vandaar molsla en andere typen met -sla. In grotere hoeveelheden bevordert deze konsumptie het bedplassen, vandaar de typen met pis- en zeik-. De bladeren worden ook wel gebruikt bij de bereiding van een bepaald soort koeken; zie de typen met (-)koek. Kinderen vlechten de stelen tot kettingen, vandaar de typen met keten- en ketting-. In tegenstelling tot de gebruikelijke ordening volgens het tweede element zijn de varianten van de typen paardebloem en paardsbloem geordend naar het vocalisme van het element paard-. Het type cichorei(-) is door de medewerkers vaak genoteerd als suikerij(-) en beschouwd als een nieuw type. Hier is het als een variant van cichorei opgenomen, zonder eigen type-vorm. De typen ganzetong en verbasterd gauwstom of goudstang komen doorgaans in het meervoud voor. Voor de spookopgave ɛbękrēm (bek-riem)ɛ in Q 101, zie Brok 1991, 170; en verder Pauwels 1933 en Stroop 1969. [A 13, 15; L 5, 39; L 15, 13; S 27; R 3, 94; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24482 |
paardekastanje |
kastanje:
kestanie (L210p Venray),
kestánnie (L210p Venray),
kastanjeboom:
kestánnieboeëm (L210p Venray),
wilde kastanje:
wilde kestánnie (L210p Venray)
|
kastanje [SGV (1914)] || kastanjeboom || wilde kastanje
III-4-3
|
24414 |
paardenhorzel |
paardenhorzel:
paerdehorzel (L210p Venray),
paardshors:
perdshörs (L210p Venray)
|
paardenhorzel
III-4-2
|
33382 |
paarderuif |
hooikrib:
[hooi]krep (L210p Venray),
hooireep:
[hooi]rep (L210p Venray),
reep:
rep (L210p Venray),
ruif:
rūf (L210p Venray)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|