| 18961 |
rechtvaardig |
eerlijk:
ierlek (L210p Venray),
ierlijk (L210p Venray),
rechtvaardig:
raech(t)verrig (L210p Venray)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] || rechtvaardig
III-1-4
|
| 28488 |
redcel |
redcel:
redcel (L210p Venray)
|
Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50]
II-6
|
| 19128 |
redeneren |
redenereen:
riddenieëre (L210p Venray)
|
redeneren
III-1-4
|
| 25083 |
reeks, rij |
rij:
rĕĕj (L210p Venray),
serie:
serie (L210p Venray)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 31170 |
refelen |
refelen:
ręjfǝlǝ (L210p Venray)
|
Een kant opzetten. [Li 1963, 63]
II-10
|
| 31172 |
refelrand |
refelrand:
ręjfǝlrant (L210p Venray)
|
Het resultaat van het refelen: een donkere streep. [Li 1963, 63]
II-10
|
| 25171 |
regen (alg.) |
regen:
raegen (L210p Venray),
régen (L210p Venray),
rɛ:gə(n) (L210p Venray)
|
regen || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25181 |
regenboog |
regenboog:
raegenboeëg (L210p Venray)
|
regenboog
III-4-4
|
| 25238 |
regenbuitje |
bui:
bü (L210p Venray),
buitje regen:
buike regen (L210p Venray)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
raegene (L210p Venray),
sausen:
soͅusə (L210p Venray)
|
regenen || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|