20816 |
rijp |
rijp:
rĭĕp (L210p Venray)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijp:
ps. begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
riep (L210p Venray),
rouwvorst:
rowvaorst (L210p Venray),
ps. begrip: zijw. stofnaam (zijw. = zijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "zij").
ròwvaorst (L210p Venray)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstaak:
boeënestaak (L210p Venray),
erwtenrijs:
erteriēs (L210p Venray),
rijs:
ries (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
rijshout:
riēshaolt (L210p Venray)
|
bonestaak || erwtenrijshout, bonenstaak || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijshout (stofnaam) || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riesteflaaj (L210p Venray)
|
rijstevla
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
rei̯tȳx (L210p Venray)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
(bonen) ringen:
van de draad ontdoen
boeëne renge (L210p Venray),
vimmen:
vemen (L210p Venray),
zomen:
zuujme (L210p Venray)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]ringen v bonen
I-7
|
24234 |
ringmus |
steenmusje:
cf Jos Sw. kleine variant
stenmuske (L210p Venray),
cf. etym.aant.
stènmuske (L210p Venray)
|
ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29775 |
ringoven |
ringoven:
reŋǭvǝ (L210p Venray)
|
Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.]
II-8
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ringstêke (L210p Venray)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|