18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
reufke (L210p Venray),
rēūfke (L210p Venray),
roouf (L210p Venray),
ruuèfke (L210p Venray)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
28564 |
roofbijen |
roofbijen:
rōfbejǝ (L210p Venray)
|
Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.]
II-6
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
roofvogel:
roeëfvogel (L210p Venray),
roofvogel (L210p Venray, ...
L210p Venray),
stootvogel:
stótvogel (L210p Venray)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)] || roofvogel
III-4-1
|
33714 |
rooien |
puistenȳȳ:
pustǝ (L210p Venray),
uitdoen:
ydūn (L210p Venray)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33201 |
rooien, algemeen |
rooien:
rōu̯i̯ǝ (L210p Venray),
uitdoen:
yt˱dūn (L210p Venray)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
19414 |
rook |
rook:
rōək (L210p Venray)
|
rook [SGV (1914)]
III-2-1
|
25881 |
rookkanaal |
rookkanaal:
rōkkanǭl (L210p Venray)
|
De ruimte evenwijdig aan het stookkanaal waarin rook en waterdamp zich verzamelen en wegstromen naar de schoorsteen. Zie ook afb. 25. [N 98, 132; monogr.]
II-8
|
29782 |
rookklok |
klok:
klǫk (L210p Venray)
|
Elk van de ronde gietijzeren kleppen in de bodem van het rookkanaal aan de uiteinden van de trekopeningen waarmee de luchtcirculatie in de oven wordt geregeld. Zie ook afb. 25. [N 98, 134; monogr.]
II-8
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
ruuëkvlaes (L210p Venray),
ruuëkvleis (L210p Venray, ...
L210p Venray),
rūūkvleis (L210p Venray)
|
rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20818 |
rookwaren |
rokens:
roeëkes (L210p Venray),
rokerij:
roeëkereej (L210p Venray),
rookgerei:
roeëkgrej (L210p Venray),
smokens:
smoeëkes (L210p Venray),
Wat smoeëkes koeëpe
smoeëkes (L210p Venray)
|
rookartikelen || rookwaren
III-2-3
|