| 21891 |
schikken (wbd) |
schipperen:
schippere (L210p Venray)
|
met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 33496 |
schil van een vrucht |
perenschaal:
paereschaal (L210p Venray),
schaal:
schaal (L210p Venray),
Veldeke 1979, nr. 1
de schaal (L210p Venray),
WLD
schaal (L210p Venray),
schil:
schel (L210p Venray)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] || perenschil || schil [SGV (1914)]
I-7
|
| 30569 |
schilder |
schilder:
sxeldǝr (L210p Venray),
verver:
vɛ̄rvǝr (L210p Venray)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
| 30702 |
schilderen, verven |
pinselen:
pinzǝlǝ (L210p Venray
[(id)]
),
verven:
vē̜rvǝ (L210p Venray)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
| 19765 |
schilderij |
schilderij:
en schon schilderĕĕj (L210p Venray),
schilderrĕĕj (L210p Venray)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 25070 |
schilfer |
bladder:
bladder (L210p Venray)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 19871 |
schilmes |
schrabbertje:
schrebberke (L210p Venray)
|
aardappelschilmesje
III-2-1
|
| 19777 |
schilmes, aardappelmesje |
pluutje:
pluutje (L210p Venray)
|
aardappel(schil)mesje
III-2-1
|
| 19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
schilmes:
schelmés (L210p Venray)
|
klein mes om o.a. aardappelen en fruit te schillen
III-2-1
|
| 25044 |
schim, schaduw, glimp |
schim:
schiem (L210p Venray)
|
schim, schaduw, glimp
III-4-4
|