22427 |
schutsboom |
schutsboom:
schutsboeem (L210p Venray),
schutsboeëm (L210p Venray),
wip:
wip (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] || Schietboom voor de schutterij.
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
schutter (L210p Venray),
schötər (L210p Venray)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
schutters (L210p Venray)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
sxȳr (L210p Venray)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
pannenschuur:
panəsxy(3)̄r (L210p Venray),
schuurzand:
schoērzând (L210p Venray),
sxūrzant (L210p Venray),
zand:
zant (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] || witte zand voor het schuren van metalen potten en pannen en het aanzetten van messen op de wetplank
III-2-1
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
sxūrpǝpir (L210p Venray),
sxūrpǝpīr (L210p Venray)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal, bijvoorbeeld gemalen glas, zand, amaril of carborundum zijn aangebracht. Zie ook het lemma ɛschuurpapierɛ in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in WLD ii.9, pag. 205.' [N 53, 148a; monogr.] || Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-12, II-9
|
33416 |
schuurpoort |
schuurdeur:
sxȳrdø̄r (L210p Venray)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19063 |
schuw |
schouw:
schòw (L210p Venray),
schuw:
Veldeke 1979 nr. 1
schouw (L210p Venray),
WLD
schouw (L210p Venray)
|
bang, schuw || Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-1-4, III-4-2
|
19160 |
schuwen |
schouwen:
schòwwe (L210p Venray)
|
schuwen, bang zijn voor
III-1-4
|
20962 |
selderij |
selderie:
WLD
selderie (L210p Venray),
sellerie:
Veldeke 1979, nr. 1 nu selderie
sellerie (L210p Venray)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|