| 19778 |
sering |
kruidnagel:
krunagel (L210p Venray),
-
kruutnagel (L210p Venray, ...
L210p Venray),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
kruidnagel (L210p Venray),
syringa
kruunnagel (L210p Venray),
kruinagel:
krunagel (L210p Venray),
syringa
kruunnagel (L210p Venray)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
| 33526 |
siererwt |
pronkerwten:
lathyrus odoratus
proonkért (L210p Venray)
|
pronkerwt, siererwt
I-7
|
| 19385 |
sierkleedje, antimakassar |
dekje:
dekske (L210p Venray)
|
gehaakt, gebreid, geborduurd sierkleedje
III-2-1
|
| 30147 |
sierlaag |
sierlaag:
sīrlǭx (L210p Venray)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
| 18681 |
sierlijke omslagdoek |
neusdoek:
neuzek (L210p Venray)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 20879 |
sigaar |
neuswarmer:
neuswaermer (L210p Venray),
sigaar:
n Segaar kri‰ge uut aege doeës: een voordeel ontvangen, dat men uiteindelijk toch zelf moet betalen
segaar (L210p Venray)
|
sigaar
III-2-3
|
| 20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
segarepiepke (L210p Venray),
sigare-piepke (L210p Venray),
spitsje:
spitske (L210p Venray)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] || sigarenpijpje
III-2-3
|
| 20880 |
sigaret |
sigaret:
segret (L210p Venray)
|
sigaret
III-2-3
|
| 17752 |
sik |
geitensik:
Onder aan de kin.
geitesik (L210p Venray),
sik:
sek (L210p Venray),
sik (L210p Venray)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
| 28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L210p Venray),
krōm (L210p Venray),
cirkelmes:
serkǝlmɛs (L210p Venray),
krom mes:
krōm mɛs (L210p Venray),
sikkel:
sekǝl (L210p Venray)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|