e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechte speler kruk: kruk (Venray), krøk (Venray) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechten van het baggerslijk slechten: slēxtǝ (Venray) Het slijk mooi gelijk maken. [I, 105] II-4
slechtgehumeurd (zijn) knaaierig: knojerig (Venray, ... ), knojerig zien (Venray), kommerlijk: kummelik (Venray), kwade zin: kwoi zin hebbe (Venray), neutelig: cf. Weijnen Et..Dialectwb. p. 135 s.v. "neutelek, neudelek"knorrig, dreinerig, boos, pijnlijk; cf. WNT IX, kol. 1911 s.v. "neutelen - neuteren"Aanm. Gew. bestaat een woord "neutelig"knorrig, slecht gehumeurd  nuūëtelig (Venray), sikkeneurig: sikkeneurig (Venray) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4
slee slee: sleej (Venray, ... ), slei (Venray), slēj (Venray) 1. Slede. || Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] || slede [SGV (1914)] III-3-2
slee add. prikslee: priksleej (Venray) Prikslede (kleine glij-slede). III-3-2
sleedoorn doornstruik (dorre-): -  durzestroek (Venray), Veldeke 1979, nr. 1 (ook, maar minder: de sleejdoorn)  d’n durzestroek (Venray), sleedoorn: -  sleedoorn (Venray), Veldeke 1979, nr. 1 meer: d¯n durzestroek  de sleejdoorn (Venray), sleen: vcroeger gebruikt als sluiting van een worst bij de huisslacht  slieën (Venray) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] || sleedoorn struik [DC 56 (1981)] || sleedoorn, de doorn III-4-3
sleepboot sleepboot: slaepboeët (Venray), slêpboêêt (Venray) een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)] III-3-1
sleepruim sleedoornbes: -  sleedoornbes (Venray), sleen: Veldeke 1979, nr. 1  ’n sleen (Venray) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] || sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sleeje (Venray), slējə (Venray) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2
slenteren schoepen: schuupe (Venray, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2