18929 |
stuntelen |
aantoddelen:
ántoddele (L210p Venray),
frotten:
frotte (L210p Venray),
frotten (L210p Venray),
plaren:
cf. WNT XII-1 kol. 2160-2162 s.v. "pladeren - plaaieren - plaren"in oorspr. bet. "beuzelen
plaare (L210p Venray),
toddelen:
toddele (L210p Venray)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || stuntelig in elkaar knutselen, in elkaar prutsen || stuntelig werken
III-1-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
soeker (L210p Venray),
Ge vángt mieër vli‰ge mit n lepelke soeker as mit n tas eek: met zachtheid bereikt men meer, dan met gestrengheid Vreeje is net soeker: nie zó zuËt, már wel zó geráffenieërd
soeker (L210p Venray)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sukǝrbit (L210p Venray)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kleuntje (L210p Venray, ...
L210p Venray),
Zó klaor as n kleuntje: volkomen duidelijk zijn
kleuntje (L210p Venray),
suikerklontje:
soekerkleuntje (L210p Venray)
|
blokje candijsuiker || klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
soekeroewem (L210p Venray),
soekeroeëm(e) (L210p Venray),
soekerome (L210p Venray),
soekerōēme (L210p Venray),
soekkeroome (L210p Venray)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] || suikeroom
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soekertânt (L210p Venray),
suikertante:
soekertante (L210p Venray, ...
L210p Venray),
soekertāānte (L210p Venray),
soekkertante (L210p Venray)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] || suiketante
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
suisse (L210p Venray)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
soeze (L210p Venray)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
aan de plader zijn:
an de plaar (L210p Venray),
sukkelen:
sukkele (L210p Venray)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Een pannekoek, die zonder gist gebakken wordt en daaom plat, vast en taai is
laerenties (L210p Venray)
|
taaie pannekoek
III-2-3
|