29634 |
trein kipkarren |
trein:
tręjn (L210p Venray)
|
Rij aaneengekoppelde, volgeladen wagons die over smalspoor wordt voortbewogen. De jongen die tot taak had de kettingen waarmee de wagons onderling waren verbonden, los of vast te maken werd in L 270 kettingjong (kęteŋjoŋ) en in L 299 remjong (rɛmjoŋ) genoemd.' [N 98, 50; monogr.]
II-8
|
19292 |
treiteren |
kwellen:
kwelle (L210p Venray),
plagen:
plaoge (L210p Venray, ...
L210p Venray),
ploage (L210p Venray, ...
L210p Venray),
sarren:
sarre (L210p Venray)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || plagen || sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
neetoor:
neetoer (L210p Venray, ...
L210p Venray),
neetoeër (L210p Venray),
neetzak:
neetzak (L210p Venray)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] || vervelende, geniepige, vittende persoon
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
honger:
hōnger (L210p Venray),
hònger (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
trek in eten || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
monica (L210p Venray),
trekbuidel:
trekbuul (L210p Venray),
Var. trekkâst / trekmonika / trekzák.
trekbuūl (L210p Venray),
trekkast:
Var. trekbuu:l / trekmonika / trekzák.
trekkâst (L210p Venray),
trekmonica:
trekmonika (L210p Venray),
Var. trekbuu:l / trekkâst / trekzák.
trekmonika (L210p Venray),
trekzak:
Var. trekbuu:l / trekkâst / trekmonika.
trekzák (L210p Venray)
|
harmonica [SGV (1914)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica.
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekke (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortijzer:
kǫrt˱īzǝr (L210p Venray),
kortzaag:
kǫrt˲zāx (L210p Venray)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
18822 |
treuren |
simpen:
simpe (L210p Venray),
treuren:
treure (L210p Venray)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19188 |
treuzelaaar |
teutebel:
täötebél (L210p Venray)
|
treuzelaartster
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
plaarzak:
plaarzak (L210p Venray),
trage, een -:
ene troage (L210p Venray),
treuzelaar:
treuzelaar (L210p Venray),
zeikerd:
zaekerd (L210p Venray)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] || treuzelaar
III-1-4
|