e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

Gevonden: 6060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloem (alg.) bloem: bloem (Venray), blomə (Venray), doorbloeier: durbläöjer (Venray) bloem [SGV (1914)] || bloem, doorbloeiende — || bloemen [RND] III-4-3
bloembol bloembol: WLD  bloembol (Venray), bol: Veldeke 1979, nr. 1  d’n bol (Venray) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloementuin tuin: tuun (Venray) [Willems (1885)] I-7
bloemknop bot: Veldeke 1979, nr. 1 bij blad  bot (Venray), knop: Veldeke 1979, nr. 1 bot bij blad  de knop (Venray), WLD  knop (Venray) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemkool bloemkool: bloemkooël (Venray) bloemkool I-7
bloemperk bloemenhof: bloemenhof (Venray), (bloeme; zonder n).  bloemehof (Venray) Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] III-2-1
blok voor aambeeld of klein gereedschap blok: blǫk (Venray  [(voor speerhaak en staken)]  ) Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.] II-11
bluf blaai: WNT: blaai (I), ophef, wind, drukte.  blaai (Venray), WNT: blaai (I), ophef, wind, drukte. vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 73): blajere, 1. bladeren; 2. kletsen, vooral met voorv. rónd en üt: róndblajere, ütblajere. Vertel dat wief niks, ze blajert alles üt (rónd).  blaai (Venray), wind: wiend (Venray, ... ) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
blusbak lesbak: lø̜s˱bak (Venray) De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.] II-9
bluts duts: duts (Venray), Inwendig  duts (Venray) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2