23251 |
tweede luiden voor de mis |
kleppen:
et klept (L210p Venray),
het klept (L210p Venray),
kleppe (L210p Venray),
luiden:
luuje (L210p Venray)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twelling (L210p Venray)
|
tweeling
III-2-2
|
30096 |
tweesteense muur |
tweesteense muur:
twiǝstɛnsǝ [muur] (L210p Venray
[(ongeveer 44 cm)]
)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
24495 |
twijg, jonge tak |
tak:
Veldeke 1979, nr. 1
ták (L210p Venray),
WLD
tak (L210p Venray),
teen:
tieën (L210p Venray)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || twijg
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
loewk (L210p Venray),
loeëk (L210p Venray),
look (L210p Venray),
= mv
loewk (L210p Venray)
|
[DC 13 (1945)]ui
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
lokekoek:
loeëkekoēk (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray)
|
uienpannekoek || uienpannenkoek
III-2-3
|
20908 |
uiensoep |
lokensoep:
loeëkesoep (L210p Venray)
|
uiensoep
III-2-3
|
33788 |
uier |
koesuier:
kuwsiǝr (L210p Venray),
uier:
iǝr (L210p Venray, ...
L210p Venray),
īr (L210p Venray)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
34157 |
uieren |
zucht:
zøxt (L210p Venray)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwártīr (L210p Venray)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|