24861 |
boerenwormkruid |
reindersknoop:
chrysanthemum vulgare
rejndersknöp (L210p Venray),
wormzaad:
wörmzaod (L210p Venray)
|
boerenwormkruid || boerenwormkruidzaad
III-4-3
|
33331 |
boerenzoon |
boerenjongen:
(mv)
burǝjǫŋǝs (L210p Venray)
|
Bij halfersjong is de betekenis gespecificeerd: "pachterszoon".
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwelf (L210p Venray, ...
L210p Venray),
zwellef (L210p Venray)
|
boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerenvrouw:
boere vrouw (L210p Venray),
boerin:
buren (L210p Venray),
deez boerin (L210p Venray),
die boerin (L210p Venray),
vrouw:
vrow (L210p Venray),
vrouw van de boer:
de vrouw van de boer (L210p Venray)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] || deze [~ boerin] [SGV (1914)] || die [~ boerin] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
lomp:
lòmp (L210p Venray)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
boertje:
boerke (L210p Venray)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
buǝrkǝ (L210p Venray),
keuterboer:
kø̄tǝrbūr (L210p Venray),
osseboertje:
ǫsǝburkǝ (L210p Venray)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
21605 |
boete |
boete:
boete (L210p Venray)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17633 |
boezem |
gleuf:
gleuf (L210p Venray)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazeroen (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
bazzeroen (L210p Venray),
boezeroen (L210p Venray)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|