20313 |
volwassen, volgroeid |
de jaren hebben:
héj hit de jaore (L210p Venray),
groot:
groeët (L210p Venray),
volwassen:
volwásse (L210p Venray),
volwâsse (L210p Venray)
|
volwassen || volwassen, volgroeid || volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vondelbalk:
vondelbalk (L210p Venray)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
20174 |
voogd |
mom:
mòm (L210p Venray),
momber:
mommer (L210p Venray),
mòmber (L210p Venray),
mòmboor (L210p Venray),
mòmmer (L210p Venray),
mòntboor (L210p Venray),
voogd:
voogd (L210p Venray),
voogt (L210p Venray)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
beziebelen:
cf. Venray Wb. p. 695 s.v. "ziebele"= motregenen (ziebel = < fr. gibouléé)
beziebele (L210p Venray),
kloten:
kloeëte (L210p Venray),
kullen:
kulle (L210p Venray),
kölle (L210p Venray),
vatten:
iemand vatte (L210p Venray),
verneuken:
verneuke (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
bedotten, bij de neus nemen || bedotten, foppen, voor de gek houden || foppen, bedriegen || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] || te pakken nemen, foppen || voor de gek houden, foppen, bedriegen
III-1-4
|
21754 |
vooraanstaande |
hoge, een ~:
hoeege (L210p Venray)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23724 |
voorbidden |
voorbidden:
vurbidde (L210p Venray)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25837 |
voorbodem |
bodem:
bōjǝm (L210p Venray)
|
De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92]
II-2
|
32394 |
voorboor |
voorloper:
vørlø̜jpǝr (L210p Venray)
|
Soort avegaar waarvan de lepel lang en smal is en enigszins spits toeloopt. De voorboor wordt gebruikt om de eerste, smalle opening te boren in de richting van de teen van de klomp. Op de schacht van de boor zijn markeringen aangebracht die aangeven tot hoever de klompenmaker in de verschillende modellen klompen naar voren kan boren. Zie ook afb. 242. [N 97, 76; A 29a, 7c; A 32, 8b]
II-12
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
waad:
de waai (L210p Venray),
waaj (L210p Venray)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)]
III-4-4
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
knielbankje:
knielbaenkske van de biechtstoel (L210p Venray)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|