19741 |
wastafel, wasbak |
wasbak:
wâsbák (L210p Venray),
wastafel:
wâstoffel (L210p Venray)
|
wasbak || wastafel
III-2-1
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
lavabo (lat.):
lavabo (L210p Venray),
wasbakje:
wasbekske (L210p Venray)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
waskuip:
wâskuup (L210p Venray)
|
wastobbe
III-2-1
|
19645 |
wasvrouw |
wasmaagdje:
meisje alleen in dienst voor de grote was te doen
wâsmegje (L210p Venray),
wasvrouw:
wasvrouw (L210p Venray),
wâsvrow (L210p Venray),
Wat zien \'r vort toch \'n dél sláppe délle ien de waereld, zaej de wesvrow en zij haaj \'n schòttelslet ien de hând
wesvrow (L210p Venray),
waswijf:
Notes/opm. v.d. invuller: Hier heeft elke huisvrouw altijd haar eigen was gedaan en hiervoor was dus ook geen bijzondere naam. Mannen in hoofdzaak, maar ook wel vrouwen, die veel praten maar weinig zeggen worden hier wel \"waswief\"genoemd.
waswief (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)] || wasmeisje || wasvrouw
III-2-1
|
25723 |
water opbrengen |
pompen:
pompen (L210p Venray)
|
Beslagwater in de beslagkuip brengen. [N 36, 35a; monogr.]
II-2
|
19457 |
waterdamp, wasem |
zwaai:
zwaaj (L210p Venray),
De zwaaj löpt langs de mure nor de legt: de(gecondenseerde) waterdamp loopt langs de muren omlaag
zwaaj (L210p Venray)
|
stoom || waterdamp, wasem
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
raamdorpel:
rāmdørpǝl (L210p Venray)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
24273 |
waterhoen |
snaterhennetje:
snaeterhenneke (L210p Venray),
waterhennetje:
waterhenneke (L210p Venray)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] || waterhoentje
III-4-1
|
20484 |
waterige kost |
dunnigheid:
As ge maagpien het, kunde t baest allieën már wat dunneghejd aete
dunneghejd (L210p Venray),
poelie:
poelie (L210p Venray, ...
L210p Venray),
De poelie klotst in mienen boek
poelie (L210p Venray)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] || vloeibaar dun voedsel || vloeibaar voedsel in de maag
III-2-3
|
19967 |
waterketel |
waterketel:
wātǝrkētǝl (L210p Venray)
|
De ketel waaruit het water voor het beslag wordt gehaald. Uit de woordtypen "warmwaterketel" (L 250, L 325, Q 95), "warmwaterbak" (L 362, P 120) en "warmwaterkuip" (Q 32) blijkt dat het beslagwater reeds op een bepaalde temperatuur is gebracht. In Q 99 is de waterketel van ijzer vervaardigd. [N 35, 27]
II-2
|