28484 |
werkbijenbroed |
fijn werk:
fīn węrk (L210p Venray)
|
Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a]
II-6
|
18597 |
werkdaagse jas |
werkdaagse jas:
wèrkdagschejas (L210p Venray)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
wèrkdagschejas (L210p Venray),
werkendag:
`s werkendaagse klieër (L210p Venray),
`s werkendagse klier (L210p Venray),
swerkendagse klīēr (L210p Venray),
werkedags grei (L210p Venray),
werkendaagse klier (L210p Venray),
werkendaagse kliêr (L210p Venray),
werkendagse klier (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
waerke (L210p Venray),
werke (L210p Venray, ...
L210p Venray),
wêrke (L210p Venray),
wɛ̄rkə (L210p Venray)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
zwoegen:
zwūgǝ (L210p Venray)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
29932 |
werkjasje |
kiel:
kēl (L210p Venray),
kieltje:
kilkǝ (L210p Venray)
|
De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.]
II-9
|
18574 |
werkkleren |
kwade kleren:
kwoj klieër (L210p Venray),
oud dingen, het -:
ald dinge (L210p Venray),
oud gerei:
ald gerei (L210p Venray),
ald grey (L210p Venray),
alt grei (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
27685 |
werkplaats |
timmerij:
temǝrēj (L210p Venray)
|
De werkruimte van een timmerman, en bij een groter timmerbedrijf waar meer afdelingen zijn, ook dat deel van het bedrijf waar de belangrijkste timmerwerkzaamheden worden verricht. Meer specialistische handelingen worden dan in andere ruimtes gedaan, zoals de zagerij, de freesafdeling, etc. [N 55, 176; N 55, 178d; monogr.]
II-12
|
18305 |
werkschoen |
grasbottine:
grasbettine (L210p Venray),
grasbəttinnə (L210p Venray),
putbottine:
pötbəttinnə (L210p Venray)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jònge (L210p Venray),
Veldeke 1979 nr. 1
jonge (L210p Venray),
WLD
jòngen (L210p Venray),
kalven:
Veldeke 1979 nr. 1 bij n koe
kalve (L210p Venray),
werpen:
waerpe (L210p Venray)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] || jongen (ww), werpen || werpen (van jongen)
III-4-2
|